Korte verhalen

  1. DE ZWARTE AGENDA
Schrijfwedstrijd Schrijverspunt 1 mei- 20 juli 2018
Opdracht: een kort verhaal van max. 1025 W. Met daarin de woorden ‘De zwarte agenda’.
Geselecteerd voor de door Schrijverspunt in september 2018 uitgegeven bundel De zwarte agenda.

Het was met zekerheid vast te stellen dat de zwarte agenda al minstens drie dagen op de stoep lag.
Eerst hadden dikke vlokken sneeuw zich eraan vastgekleefd, de volgende morgen sneeuwde het overvloedig en in de nacht vroor het bovendien. Hoewel de storm die erop volgde niet lang duurde had de wind een fijne laag poeder over de ijskorst gestrooid. De hele omgeving was wit. Niets meer was te zien. De vredige stilte was hoorbaar.
Het had nog dagen, weken kunnen duren, maar de vierde dag zette de dooi in. Er trad een lichte verkleuring op in de zwarte omslag. Het leer begon kleine heuveltjes te vertonen, sommige barstten open, zo zelfs dat op de bodem van de gevormde kratertjes grijs karton was te zien.
De pagina’s leden het meest van het vocht. Van hun onberispelijke strakheid was al gauw weinig over. Eerst de hoeken, vervolgens de randen krulden op. Langzaam zwol de inhoud tot een mille-feuille gebak waarvan de laagjes gezamenlijk het jaar vertegenwoordigden. Bruine, onregelmatige vlekken veroverden ten slotte het papier.
De schoonmaakdienst kwam met een karretje bezems, platte scheppen en schuivers en veegde traag de in de natte smurrie gehulde agenda aan de kant zodat de voetgangers zich moeiteloos over de stoep naar hun werk of andere besognes konden begeven.
Toen uiteindelijk de totale dooi was ingevallen lag een onooglijk vies zwart bundeltje op de schone stoep. Een scholier gaf het een trap, waardoor het enkele meters verder in het midden terecht kwam, een gehaaste postbode struikelde erover, een oude vrouw die met een hondje passeerde schoof het, een vies gezicht trekkend, met haar stok aan de kant.
Het was omdat er enkele pagina’s uitstaken dat bij het vallen van de avond Job, een jongeman, eenvoudig van geest, het vreemde vod opraapte, langdurig bekeek en het met enige moeite herkende als een agenda. Hij duwde de verloren dagen er weer in en stopte het in zijn jaszak waarin het korte tijd, totaal vergeten, gelegenheid had het grootste vocht te verliezen.
Die zaterdag viste de man de inmiddels wit uitgeslagen agenda uit zijn zak, hield hem een tijdje sprakeloos in zijn hand en legde hem op zijn smetteloze keukentafel. Hij ging zitten op een rieten stoel, die onder zijn gewicht kraakte en bekeek het voorwerp van alle kanten. Vervolgens boog hij zijn hoofd vlak boven de agenda en rook eraan. Hij had de indruk dat het de geur van sneeuw was. ‘Van witte sneeuw’, mompelde hij en glimlachte.
Door het verschilferen van de vergulde cijfers iets boven het midden van het kaft was de datum vrijwel niet meer leesbaar. Maar Job had een geroutineerd oog en vermoedde dat het dit jaar betrof. Hij kon zich er niet van weerhouden om er even met zijn vinger over te strijken en zag met verwondering dat minuscule stukjes goud aan zijn huid bleven plakken.
Nieuwsgierig trachtte hij in de agenda te bladeren, maar constateerde al spoedig dat hij minstens tien pagina’s als een vochtige klont tegelijkertijd omsloeg. Met grote zorg en bijzonder veel geduld trok hij twee bladzijden uit elkaar en probeerde de gelekte hanenpoten, geschreven op een donderdag aan het einde van de maand januari, te ontraadselen. In de lichtstraal van een erbij gehaalde zaklantaarn vermoedde hij met enige zekerheid het cijfer 10 te ontwaren, maar de woorden ernaast bleven, hoe hij ook zijn best deed, onleesbaar. Alleen een grote blauwe, naar lichtblauw uitgelopen vlek was zichtbaar. Met het scherpste mes uit de keukenla haalde hij de volgende pagina los, maar tot zijn schrik ontstond een grillige scheur die zich tot tweemaal splitste waardoor een papieren eilandje ontstond dat niet meer te redden viel. Met de punt van het mes krabde hij tot een pluizige, bijna viltachtige plek overbleef.
De volgende pagina ging gemakkelijker. Met verbazing wipte hij deze van de voorgaande af. Overduidelijk tekende zich een op het vlekkerige papier.
Enigszins aangemoedigd ging hij door. Zo nu en dan viel hij in slaap, maar steeds schrok hij overeind, vermande zich keer op keer en bleef pogingen wagen de vochtige aan elkaar gekleefde pagina’s los te krijgen. Bij het krieken van de morgen vulde hij een glas met koud water en dronk het in een teug op. Staande keek hij naar de zwarte agenda op tafel, overdacht het tot nu bereikte resultaat en begreep dat het op deze wijze niet verder kon.
Nu was Job niet een jongen die gauw opgaf en hij vertrok, na enkele ogenblikken over een oplossing nagedacht te hebben, in alle vroegte naar zijn moeder, die niet ver van hem vandaan woonde, juist aan de andere kant van de markt. Zij was niet verbaasd dat haar Job op dat uur langskwam en haalde hem zonder veel moeite over voor een kop thee. Hij weigerde echter het beschuitje. Hij was een lieve zoon en daarom gaf hij moeder, toen ze haar haardroger wel wilde lenen, een kus, alvorens het steeds drukker wordende plein over te steken en weer richting huis te gaan. Hij baande zich een weg door de vrolijke drukte. Marktlieden prezen roepend hun waar aan, vrouwen met lege manden drongen zich voor de kraampjes met uitgestalde groente, vis en fruit, kinderen bevrijd van het keurslijf van de dagelijkse schoolroutine, renden blij rond. Een meisje met een doos eieren in haar hand, lachte hem toe. Even bleef Job naar haar vlechtjes staan kijken, maar toen als geroepen, spoedde hij zich terug naar zijn appartement, hing zijn jas over een stoel en liep met de haardroger rechtstreeks naar de keuken waar de agenda nog opengeslagen lag te wachten op verder onderzoek. Handig als hij was wist hij de haardroger in werking te stellen.
Door de verplaatsing van lauwe lucht kwamen de bladzijden omhoog. Ze verloren hun mateloze slapheid, verstevigden zich en kregen opnieuw een niet meer vermoede kracht. Enkele begonnen uitbundig heen en weer te wapperen.
Job had geen tijd om te ontbijten, bleef onvermoeid nieuw leven in de agenda blazen. Hij werd steeds nieuwsgieriger naar de aantekeningen die op de dagen stonden gekrast. Ondanks de nu gedroogde maar nog steeds uitgelopen inkt herkende hij nieuwe woorden en zinnen. Zij waren eentonig en kort. Let op, nu 6 dagen. Nog 2, pas op nog slechts 1 dag. Om half 10 vergat hij zijn koffie. De haardroger begon in zijn vingers te branden. Het duurde even voordat hij de volgende woorden ontcijferde: zaterdag 10:00 De Grote Markt, Allahoe akbar! Een enorme klap was te horen.
Van de zwarte agenda was niets meer over.