Je stevige stam

Onder_de_boom
Kort verhaal van max. 1250w. met daarin de woorden ‘onder de boom’. Geselecteerd voor de door Schrijverspunt in september 2018 uitgegeven bundel Onder de boom.

Hoelang kennen we elkaar? Op een zomerdag, die gewoon begon, zag ik je voor het eerst. Ik herinner me het goed, het was broeierig die middag. Dromend keek je uit over de goudkleurige korenvelden. Je silhouet was majestueus! Vol bewondering kwam ik dichterbij, draaide om je heen, bekeek je van top tot teen en zette me neer op je onderste tak. Je weet wel, die grote die bijna de grond raakt en ik luisterde naar wat je me te vertellen had. Onmiddellijk voelde ik me geborgen bij je en besloot te blijven.

In de eerste maanden na onze ontmoeting, heb ik als een blinde met mijn vingertoppen je takken bevoeld, je bast betast. Je hart klopte liefdevol en je warmte stroomde van je sap vaten in mijn aderen. Je adem gaf me zuurstof, zuiver en puur. Het voelde alsof je warmte van je sapvaten in mijn aderen stroomde.

Algauw leerde ik je beter kennen. In de lente volgde ik je knappende knoppen, in de zomer hoorde ik je zuchten in de verzengde hitte, in de herfst zag ik je vruchten vallen, je bladeren dorren, verschrompelen en hun zwakke houvast verliezen. Je palet gaf een rijke kleurschakering van limoen tot olijf, van oker en karmijn naar vermiljoen en vervolgens van tinten sepia naar koper en brons. De winter was als een intermezzo tussen die jaargetijden, een periode van naakt en hoopvol wachten op vernieuwing van het leven.

In al die jaren gaf je me wijze lessen, je deelde je zekerheid en innerlijke kracht, je wakkerde mijn nieuwsgierigheid aan en zocht met me naar een oplossing voor de raadsels van het leven. ‘Wees wijs en rechtschapen, heb wilskracht, geduld, houd moed, buig maar breek niet. Geniet van kleine geneugten.’ Hoe gretig en gulzig luisterde ik naar je? Je deed me verbazen, verrassen, je maakte me blij. Je leerde me het goede van het kwade onderscheiden, je gaf me vertrouwen in de toekomst en toonde me de waarde van vriendschap. Weet je, ik ben gelukkig als ik bij je ben.

Ik kon bij je terecht met vreugde en verdriet, met zorgen, zonden en zielenroerselen, ik kon geheimen onthullen over ontluikende liefde, je liet me dromen en fantaseren. Dikwijls corrigeerde je mijn domme dwalingen. En altijd antwoordde je mijn vele vragen. Je luisterde, gaf raad en wees me het rechte pad.

Als in de zoele zomeravond in een zucht je twijgen dansten en zachtjes je blanke bloemen balanceerden was ik bevangen door de loskomende honingzoete geuren en hoorde je fluisterden: ‘laat je bedwelmen, respireer, inhaleer, laat je neusvleugels vibreren, je geurpapillen pamperen: ‘ruik’

Ik hurk aan je voeten en leun met mijn rug tegen je stam. De wind die zo-even nog vervaarlijk gierde, raasde en bulderde, is nu gekalmeerd. Ze ruist, warrelt en lispelt zelfs en de bladeren trillen en ritselen en strelen mijn gehoor. ‘Wees stil en let op’, zeg je weer, ‘hoor hoe de vogels kwetteren, krassen en kiekeren, hoe de insecten striduleren. Er zit muziek in de natuur. Volg hoe het ritme van de allegro overgaat in het kalme lento, het onstuimige agitato in het lichte klaterende spel van de grazioso: luister.’

‘Je attendeert me op het wemelen der dieren. ‘Zie daar loopt een boommarter, daar springt een eekhoorn, daar verdwijnt een muis in z’n hol. Was dat laatst nu een bunzing, die daar ging?’
‘Herinner je nog hoe ik een hele dag de bosmieren volgde? Hoe ze in een lange processie met provisie marcheerden en hun evenwicht bewaarden om niet in de diepe kloven van je schors te geraken?’ Je weet het weer. ‘En verwonder je over het gekrioel van bladluizen, van wespen, bijen en spinnen en spot de vogels die zich nestelen en hun jongen voeden tot ze vliegen’, voegde je toe: ‘kijk!’

Hoe vaak zat ik op je dikke tak en schreef mijn indrukken op papier. Over het gewieg van je lover, de frisheid van je twijgen, de praal en pracht van je schors. Achter me klinkt opnieuw je stem: ‘verrijk je woordenschat, varieer je taal, je ritme, zorg voor spanning en sfeer’. Je demonstreert het gebruik van hypallage en hyperbolen, van eufemisme, metaforen en perifrase; je doet me dichten in limerick en kwatrijn. Op een dag mompelde en murmelde je en vroeg ineens: ‘welke stijlfiguur spreekt je het meest aan?’ Ik dacht diep na en antwoordde ‘het allermooiste is de alliteratie!’ Je adviseerde me het te gebruiken.

Zo-even moedigde je me aan om door je bladerdak te gluren, je maande me zo hoog mogelijk naar de top te klimmen en te kijken, verder dan de horizon. Ik klauterde door je donkere doolhof van takken naar het licht en zag wat ik nog nooit had gezien. ‘Zie de wereld om je heen, observeer.’

Wat moest ik vaak om je lachen als je in de nacht met je takken de sterren probeerde te pakken. Ik bewonder de manier waarop je het water diep uit de bodem zuigt, je krachtig staat op je stam. ‘Waar haal je de energie vandaan? Je huid is doorgroefd, mijn vriend, je takken hangen, mag ik je vragen, hoe oud je wel bent? Wat maakte je allemaal mee?’
De wind wakkert weer aan.
Je wil het me vertellen, maar begint plotseling te trillen. De vibratie loopt via mijn rug door mijn lichaam naar binnen en ik spring overeind en kijk je aan van wortels tot kruin.
Je kraakt, kreunt en herhaalt: ‘Het is nu mijn tijd, ik ga je verlaten’.
Ik pak je beet aan een kromme tak en schud. ‘Ga niet weg, blijf bij me, ik heb je nodig!’
‘Wees niet triest, accepteer het. Ik ben oud en moe. Mijn takken verslappen, mijn bladeren slinken. Vergeet niet, ik sta hier reeds eeuwen geankerd.’
‘Maar ik heb nog meer te begrijpen en te leren.’
‘Je bent klaar, je hoofd zit vol kunde en kennis, trek nu de wereld in: ga!’
‘Je hebt gelijk, ik heb mijn rug tegen je stam gerecht. Zoveel heb ik van je geleerd, zoveel impressies heb ik bij je opgedaan.’
‘Ik heb een passie, ik wil gaan schrijven. Je hebt me suggesties gegeven. En wie weet wordt het een bundel verhalen “onder de boom”.
‘Nu nemen we afscheid, niets heb ik je meer te leren.’
Voor een laatste maal omstrengel je me en ik sla m’n armen om je stam.
Met gebogen hoofd laat ik mijn vriend achter.
Plots komt een windvlaag en ik schrik op van een donderend geraas.

Ik sta op je stam. Ik pak een geknakte tak
Er gaat een rilling door mijn lijf
Ineens hoor ik een stem, traag en zwak,
‘Nog één ding schenk ik je: papier, schrijf!’